Onschuldige opmerking of seksuele intimidatie?
Om binnen het tuchtrecht te spreken van seksuele intimidatie is niet vereist dat de verweten gedraging (voldoende) ernstig of zelfs strafrechtelijk verwijtbaar moet zijn. Het is van belang dat een veilige sportklimaat wordt gewaarborgd en dat het tuchtrecht bijdraagt aan een onbezorgde sportomgeving. In de casus die wij hier beschrijven wordt uitgelegd dat niet altijd de (ernst van de) gedraging op zich daarbij van doorslaggevend belang is. Ook de omstandigheden van het geval en met name het zelfinzicht van een beklaagde spelen hierbij een belangrijke rol.
Seksuele intimidatie kan geassocieerd worden met ernstig strafrechtelijk verwijtbaar gedrag. Dit was bijvoorbeeld het geval in de zaak T 2024019/2024-32-01 waarin beklaagde strafrechtelijk is veroordeeld voor het meermalen plegen van ontuchtige handelingen met zijn minderjarige pupil. Vanwege de ernst van het seksueel grensoverschrijdende gedrag heeft de tuchtcommissie besloten om de zwaarste tuchtrechtelijke sanctie op te leggen: een royement.
Om binnen het tuchtrecht te spreken van seksuele intimidatie is niet vereist dat de verweten gedraging (voldoende) ernstig of zelfs strafrechtelijk verwijtbaar moet zijn. Het is van belang dat een veilig sportklimaat wordt gewaarborgd en men in een goede sfeer zijn sport kan uitoefenen. In de zaak T 2024016/2024-66-01 werd beklaagde verweten dat hij in zijn rol als scheidsrechter bij de Koninklijke Nederlandse Zwembond een ongepaste en/of grensoverschrijdende (grappig bedoelde) opmerking heeft gemaakt tegen een vrouwelijke coach van een waterpolo team. In de ogen van beklaagde is deze opmerking gemaakt in een gemoedelijke sfeer en moest daar niets achter worden gezocht, het was volgens hem niet persoonlijk bedoeld.
De gewraakte opmerking heeft naar het oordeel van de tuchtcommissie onmiskenbaar een dubbelzinnig karakter en mitsdien een seksuele connotatie (duiding). Kortom beklaagde heeft zich als begeleider niet onthouden van verbale seksueel getinte intimiteiten (artikel 6 lid 12 onder i Tuchtreglement Seksuele Intimidatie). Bij de bepaling van de strafmaat blijkt des te meer dat de tuchtcommissie in dit geval de omstandigheden van het geval zwaar laat meewegen, waaronder het gebrek aan zelfinzicht aan de zijde van beklaagde. Beklaagde heeft tijdens het onderzoeksgesprek aangegeven niet te kunnen begrijpen dat de dames tegen wie hij de opmerking heeft gemaakt vinden dat dat niet kan, en dat de aanklacht zonde is van zijn tijd. Ter zitting heeft beklaagde nogmaals aangevoerd dat hetgeen hij gezegd heeft feitelijk níet onjuist is, maar dat het probleem hem zit in de gedachte van de dames. Doordat beklaagde ter zitting geen antwoord wenste te geven op de vraag of de opmerking die hij gemaakt heeft toelaatbaar is en of hij die opmerking ooit nog een keer zal maken, houdt de tuchtcommissie er rekening mee dat beklaagde zijn gedrag in de toekomst niet zal aanpassen. De tuchtcommissie besluit om de strafeis van de aanklager te volgen en legt een voorwaardelijke functie-uitsluiting op voor de duur van drie maanden met een proeftijd van twee jaar.
Beklaagde is vervolgens in beroep gekomen tegen de uitspraak van de tuchtcommissie B 2024009/2024-66-01. In zijn beroep heeft beklaagde herhaald dat er sprake is van een onschuldige opmerking en geen nieuwe feiten of omstandigheden aangevoerd die de commissie van beroep tot een ander oordeel doet komen dan het oordeel van de tuchtcommissie.
Bij het bepalen van de strafmaat is niet zo zeer het gewicht van de seksuele intimidatie meegenomen, maar – zo volgt uit de uitspraak - vooral dat beklaagde kennelijk niet wil inzien dat hij als volwassen man, die als scheidsrechter bij een vereniging te gast is, zich tegenover (jongere) vrouwen van het maken van opmerkingen met een seksuele lading simpelweg heeft te onthouden. Dit roept de vraag op of de uitspraak van de tuchtcommissie dan wel commissie van beroep anders was geweest als beklaagde een andere houding had aangenomen en voldoende zelfinzicht had getoond. Hoewel we deze vraag niet kunnen beantwoorden nu de beroepsprocedure is afgerond, kunnen we weldegelijk een vergelijking maken. In de zaak B 2022010/2022-16-01 heeft beklaagde er op de zitting blijk van gegeven dat hij zijn best doet zijn gedrag te veranderen en meerdere stappen hierin heeft gezet. De commissie van beroep had in dit geval oog voor de ontwikkeling van beklaagde. Daarnaast heeft beklaagde spijt betuigd. In deze zaak hebben onder andere bovengenoemde nieuwe omstandigheden ervoor gezorgd dat beklaagde een lagere straf is opgelegd dan in eerste aanleg.
Concluderend kan óók een opmerking met seksuele connotatie die op het eerste gezicht wel ongepast, maar relatief onschuldig lijkt, toch aanleiding zijn voor tuchtrechtelijke vervolging en het opleggen van een tuchtrechtelijke sanctie tot gevolg hebben. De omstandigheden van het geval en met name het zelfinzicht van een beklaagde spelen hierbij een belangrijke rol.